Cover "De koerier die nergens bij hoort" Prijs boek: 14,50 euro
ISBN: 9789081575010

Spartathlon 1992   

November 1992, Runner’s World

Je kunt je wel voornemen de tiende Spartathlon koste wat kost te beëindigen, maar het wordt een praktisch heilloze zaak indien de voorbereiding niet optimaal is geweest. Veel en regelmatig trainen, met name gedurende de zomer voorafgaande aan de loop, is een absolute vereiste. In de maanden voor juli en augustus was het voor Cees Verhagen en mij kwakkelen. Cees sukkelde met een slepende achillespeesblessure, waardoor hij de 12 uur van Den Haag niet voltooide, terwijl ik er niet eens aan begon wegens gezinsproblemen. Maar in juli konden we ondanks alle belemmeringen werken aan een redelijke vorm, hoewel van een bewuste opbouw bij mij nooit werkelijk sprake is. Eigenlijk rommel ik maar wat aan. Continudiensten in mijn baan als verpleger en gezinsverantwoordelijkheden zorgen ervoor dat een gerichte training er in feite niet eens in zit. Ik schroef, al dan niet geforceerd, gewoon het aantal kilometers op. Op aanraden van Cees Rootjes, mijn fysiotherapeut, legde ik me in juli, en enkele malen daarvoor, toe op wat tempotrainingen, maar van harte ging het allemaal niet.

In augustus was er een training van honderd kilometer met Cees Verhagen met louter klimmen. Griekenland zal immers heel wat erger zijn. Cees liep ongelooflijk goed. Ik voelde me oud bij zijn ononderbroken gejaag en moest bijten en hem afremmen. Twaalf, dertien kilometer per uur is behoorlijk pittig voor het duingebied. Verder liep ik begin september eens tachtig kilometer in het duin, ’s nachts bij volle maan. Weliswaar langzaam, maar in het donker loop je eenvoudig behoedzamer, meer op gevoel. Er komen als het ware oerangsten aan de oppervlakte. Het is fascinerend deze te overwinnen, maar helemaal relaxed ben je nooit.
Buiten deze langere lopen behield ik de routine van dagelijks heen en terug lopen naar Santpoort. Werk-huis is een dagelijkse gang, soms al vermoeiend bij de eerste meters, regelmatig jezelf afvragend waar je in hemelsnaam mee bezig bent. Toch liep ik in 1988, mijn beste jaar, nog veel meer kilometers. Week in week uit tussen de 200 en 350 kilometer.

De weken voor vertrek naar Griekenland zijn hopeloos. Griep, koorts, waardoor de twijfels zich opstapelen en ik bereid ben de hele zaak af te bellen. De lijdensweg die ik vrijwillig tegemoet ga, staat me nu gruwelijk duidelijk voor ogen. Ook Cees heeft zo zijn twijfels. Wat een schril contrast met Wim Bart Knol, de derde deelnemer uit Nederland, die in juni mijn 12 uurrecord verbeterde, zonder meer het aankomend talent op de ultra-afstand. Wim Bart ziet alles optimistisch, en ondanks het feit dat hij nimmer langer dan 12 uur liep, heeft hij er vreselijk veel zin in. Ik benijd hem om zijn losse benadering. Volgens mij heeft hij de perfecte wedstrijdmentaliteit, iets waar ik zelf altijd veel moeite mee heb. Tegelijkertijd vraag ik me af of hij het allemaal niet te makkelijk opvat. Een Spartathlon benader je met respect. Het is de zwaarste ultra-loop van Europa, waarin velen zich reeds verslikten.

Pheidippides
Voor Pheidippides was er 2500 jaar geleden geen wedstrijd, geen Olympisch ideaal, geen verzorging onderweg en geen geplaveide wegen. Voor hem was er de zware opdracht hulp in te roepen bij de Spartanen. De vrijheid van Griekenland stond op het spel. De strijd tussen het reusachtige Perzië, een totalitaire macht, en Hellas, nietig en democratisch. De opdracht van Pheidippides was van het allergrootste belang. Volgens de geschiedschrijving arriveerde hij de dag na vertrek in Sparta. De route die hij volgde en die nu opnieuw wordt gelopen, is natuurlijk niet voor honderd procent zeker te traceren, maar volgens John Foden en zijn medepioniers is het de meest waarschijnlijke.
RAF wing-commander Foden en zijn kameraden, die in 1982 de eerste experimentele loop ondernamen, waren ter ere van het tienjarig bestaan door de organisatie uitgenodigd. Ze zouden symbolisch meedoen aan de race. Niet met de bedoeling hem uit te lopen, maar hun aanwezigheid heeft een zeer stimulerende werking op de lopers. Zonder hen zou deze klassieker er nooit geweest zijn. De Spartathlon is zeker uniek. Lopers uit vele landen ontmoeten elkaar zonder dat er sprake is van naijver en ongezonde strijd. Er is geen prijzengeld. Elke deelnemer, die het einde haalt, krijgt hetzelfde: een olijftak op het hoofd. Uiteraard nadat hij de voet van koning Leonidas heeft aangeraakt. Leonidas, koning van Sparta die met zijn vierhonderd Spartanen stierf in de slag bij Thermopzilae. Elke loper die het prachtige beeld van Leonidas aanraakt, mag zich terecht winnaar voelen.

Tegenpool
Dit jaar was uitlopen ook mijn enige streven. Ondanks een enigszins verzwakt veld – een aantal toppers liet verstek gaan – voelde ik geen kans te maken op de eerste plaats. Daarvoor had ik te veel gekwakkeld in de voorbereiding. De kans om te winnen was me in 1988 ontglipt, toen ik midden in de nacht verkeerd liep en 1 uur en 20 minuten verspeelde. Inmiddels veertig jaar oud achtte ik het verstandiger de strijd om de eerste plek over te laten aan anderen. Aan Wim Bart Knol bijvoorbeeld, overlopend van zelfvertrouwen en, zoals gezegd, mijn absolute tegenpool. Of een onbekende uit oostelijk Europa. Er viel geen pijl op te trekken.

Voor iedereen was er meteen een ongekende opsteker: koel weer op de eerste dag, maximaal 23 graden Celsius, bewolkt en zelfs wat regen. Op een of andere manier had ik daar toch moeite mee, want in Griekenland lopen, en zeker de Spartathlon, hoort eigenlijk in de verzengende hitte. Elke keer als ik stijf van de zenuwen aan de startlijn voor het aloude stadion van Athene sta, denk ik aan de enorme afstand: 250 kilometer, terwijl ik vroeger dacht dat een marathon al te ver was om te lopen. En toch ben ik ervan overtuigd dat het deels komt omdat je in onze moderne tijd onzinnige standaardideeën krijgt aangepraat. Alles is ver, grensoverschrijdend, belachelijk, maar juist de Spartathlon is het bewijs dat de mens uit pure noodzaak in ruim een etmaal, 2500 jaar geleden, 250 kilometer kon lopen. Dat is ook zo fantastisch. Al die lopers uit meer dan twintig landen in Athene verzameld, omdat Pheidippides toevallig koerier was gedurende een oorlog in antiek Griekenland.

Jubileum
Op 25 september om 7.00 uur is de start, voorafgegaan door veel fanfaregeschal en het Griekse volkslied. Voor het eerst, vanwege het jubileum, is de Griekse televisie present. Misschien zenden ze enige minuten uit tussen de ongetwijfeld zeer interessante voetbalwedstrijden. Kouros, de moderne Griekse held die de loop viermaal won, doet niet mee, maar is wel aanwezig als eregast. Ook Patrick Macke verschijnt niet aan de start. Hij liep de eerste acht edities, won er twee, maar werd de laatste twee malen wegens onbetamelijk gedrag (‘misbehaviour’) niet meer uitgenodigd.
Na het startschot storten we ons in de spits van Athene, inclusief gevaarlijke situaties die ondanks veel inzet van politie niet altijd voorkomen kunnen worden. Sommigen gaan met vijftien kilometer per uur weg, anderen schuifelen nu reeds. De weg voert kilometers door de drukke stad en vervolgens zo’n twintig kilometer over de vluchtstrook van Griekenlands drukste autobaan Athene – Corinthe. De lucht is te snijden van de smog. Veel Atheners applaudisseren, maar de meesten zijn geïrriteerd door het oponthoud bij kruispunten aan- gezien de lopers voorrang hebben. Vele lopers zijn na de eerste kilometers al uit het oog verdwenen, onder wie Wim Bart. Ik weet zeker dat hij voor de eerste plaats gaat. Ik praat wat met Cees, maar na zo’n vijftien kilometer loop ik alleen.

Mijn tempogevoel was altijd uitstekend, maar wanneer een van de Belgische begeleiders me na vijftig kilometer vertelt dat ik vierenhalf uur loop, ben ik teleurgesteld, omdat ik dacht ruim twaalf kilometer per uur gelopen te hebben. Dat is al de eerste mentale opduvel waarmee ik een tijd blijf worstelen. Ondanks dat ik nu verschillende lopers inhaal. Ik ben na 55 kilometer meteen klaarwakker als ik word aangevallen door een zwerfhond, die even daarvoor een voor mij lopende Belg attaqueerde. Hij zet zijn tanden in de achterkant van mijn schoen. Heel even. Ik raak hem vol met de wreef van mijn andere schoen. Hij druipt af.
Als ik in Corinthe aankom en bemerk welke tijd ik loop, de langzaamste die ik ooit over dat stuk liep ondanks de koelte, vraag ik me weer af wat me toch mankeert. Ik wil eigenlijk nu al opgeven, maar na een korte stop en de inname van wat koolhydratentroep loop ik verder. De Peloponnessos heb ik gehaald, maar nu begint het pas. Nu komen we in landelijk Griekenland, weg van de drukke autowegen. In elk dorpje en gehucht verschijnen kleine kinderen op fietsjes, die om je heen zwermen en vragen waar je vandaan komt. ‘Germania.’ God, nee! Ik haast me om te zeggen ‘Hollanda’.

Overpeinzingen
Ancient Corinth, op 92 kilometer na een felle, korte klim, is een machtig gezicht op de brokken van een Apollo-tempel, waar ooit Paulus nog predikte. Ik loop erlangs. Geen tijd voor overpeinzingen. Lig ik nu twaalfde of dertiende? Ik probeer me te concentreren als ik even later via een zandsteenachtige weg door de maisvelden loop. Norrie Willamson, de Zuid-Afrikaan, loopt zo’n honderd meter achter me. Als zo’n goede loper nog bij me zit, valt het misschien nog allemaal mee met het tempo, redeneer ik. Of neem ik mezelf nou in de maling? Na honderd kilometer: 9.10 uur, vijftig minuten langzamer dan in 1988. Wat een ramp, en dat terwijl ik steeds heb gelopen. Ik ga toch maar door, besluit ik, want ik heb me voorgenomen de loop te voltooien.

De weg gaat regelmatig omhoog, soms stevig, maar ik kan blijven lopen. De omgeving is hier groen. Grote dikke bomen, veel bergen, landerijen, boomgaarden, een prachtig gebied. Alleen jammer dat ik er niet van kan genieten. Oud Nemea ligt op 125 kilometer. Ik had gehoopt het nog voor donker te bereiken, maar na twaalf uur wedstrijd ben ik er pas. Als je dat stuk bereikt in het licht, heb je een groot voordeel. In 1988 kon ik ervan profiteren. Nu begin ik al in het schemerdonker. Bij een waterpost krijg ik een zaklantaarn en loop ik de Griekse wildernis in, omgeven door hoge rotsen en bergen. De eerste lopers zijn ver voor. Wim Bart ligt tweede op zo’n twintig minuten na Rouskov, een onbekende Bulgaar. Derde is de Belg Beckers, die de leider op een half uur volgt.

De ruwe weg slingert omhoog en omlaag naar Malendrenion, een gehucht dat vanuit het pikkedonker als een lichtbaken na eindeloos lijkende kilometers voor me opdoemt. De Zuid-Afrikaan haalt me hier definitief in, na zo’n zestig kilometer vlak bij me te hebben gelopen. In Malendrenion loopt het hele dorp uit. Het is moeilijk om de weg te vervolgen, de mensen willen echt alles voor je doen. De warmte, de menselijkheid, het is ontroerend. Niemand die je uitlacht vanwege je moeizame geloop of wat dan ook. De bewoners lijken hier nog puur, betrokken bij wat je doet. Onwillekeurig denk ik aan het gedoe in Nederland bij wedstrijden waar de dronken lui bij de 24 uur van Apeldoorn hun stempel drukken.

Na een kort oponthoud vertrek ik weer, op weg naar die gruwelijke berg. De gedachte aan opgeven heeft zich sinds Corinthe niet meer zo sterk opgedrongen. En dan. Ja, hoor. Na 144 kilometer loop ik verkeerd. Een steile klim, het is aardedonker, eenzaamheid alom. Het kost me 35 minuten. Vloeken, vloeken, vloeken. Nog meer achtergeraakt. Eenmaal op de goede route loop ik achter drie Belgen. Ik haal ze in. We praten wat. Het zijn lopers die ik vroeger ver achter me liet. Een dergelijke somberte is allesoverheersend. Toch loop ik mee in dit groepje. Lirkia, 150 kilometer. Nog tien naar de voet van de berg, en dan nog veel kilometers. Afleiding zoekend in andere gedachten, praten over niets met de Belgen. Het is koud. De Belgen laten me achter bij Kaparellion, terwijl ze me hadden beloofd te zullen wachten wanneer ik mijn droge shirt had aangetrokken. Maar ja, de sportiviteit kent zijn grenzen. Domme Belgen. Ik denk aan Cees. Als hij het maar haalt. Later blijkt dat hij bij de voet van de berg slechts twintig minuten achter me lag. Ik ben kwaad dat ik me zo onmachtig voel.

Mike Callaghan blijkt Nederlands te spreken, hij woonde in Zuid-Afrika. Een van de stichters van deze race praat me tegen de berg op, waar de Griekse soldaten in dekens gewikkeld bij kampvuren zitten. Half op de tast worstel ik me naar boven. Degenen die over de berg komen, halen de finish. Dat is een regel die meestal opgaat. De berg is de mentale scheidslijn. In de afdaling breek ik desalniettemin bijna twee keer mijn nek. Jos, de Belgische masseur, behandelt me kort in Sangas. Het is erg koud, op de berg slechts drie graden boven nul. Toch draag ik slechts een korte broek en t-shirt. Onbewust krijg je na de berg een opleving, zeer verraderlijk. Je maakt je wijs dat je er bijna bent, maar lopend over de hoogvlakte van Arcadie realiseer ik me dat het nog 85 kilometer is. Twee marathons, dus nog verschrikkelijk ver weg. Samen met een Japanner loop ik weer verkeerd, hetgeen vijftien minuten kost. Hij vloekt Japans, ik Nederlands. We begrijpen elkaar. We belanden op een pad met modderpoelen, diepe plassen modder tot aan je enkels. Vlak voor het 200 kilometerpunt ben ik weer alleen. Het wordt licht. De ruïnes van Tegea, eens een zeer machtige stad, vertellen me dat alle nachten stil en lang zijn. Een schrale troost.

Ik moet nu veel wandelen, want de route herbergt nog altijd klimmen. Lopen, afgewisseld door wandelen. Ik kan niet anders. Ik hoor dat Wim Bart niet meer op zijn benen kon staan en op 215 kilometer in derde positie is gestopt. ‘Opa Brinta’ wordt dus toch de eerste Nederlander, maar het interesseert me niets. Ik wens slechts in Sparta te zijn. Dan pas ben ik opgelucht. De zon wordt al weer warm. Tegen de middag loop ik over de Euratas-rivier, waar eens de Spartanen over trokken.
De laatste brug, John Foden en zijn landgenoten wachtten me op. Ik vertel John nog nooit zo slecht te hebben gelopen. Maar hij zegt dat ik zal arriveren en dat dat fantastisch is. Twee jonge atleten met olijftakken begeleiden me de laatste twee kilometers. Velen applaudisseren. Opgelucht. De voeten van Leonidas. Na 30 uur en 4 minuten. Wim Bart feliciteert me. Als ik me, na de controles in het ziekenhuis, naar mijn hotelkamer sleep, besluit ik zo gauw mogelijk terug te strompelen. Ik heb namelijk een voorgevoel dat Cees gauw binnenkomt. Ik loop de straat in en, ja toevallig, daar komt Cees nog sterk lopend op Leonidas af. Hij heeft veel tijd verloren de laatste tachtig kilometer, wegens wegglijden op de berg. Daardoor werd zijn toch al gevoelige achillespees extra pijnlijk.
We zijn beiden gefinisht. Een tevreden gevoel overheerst.